Foto: slachtoffer aanslag Jemen, 20-04-2018 – Flickr
Dit opiniestuk verscheen oorspronkelijk in de Trouw editie van 14 mei
We staan om het punt om een verdrag te tekenen waarbij we wapenleveringen aan onder meer Saudi-Arabië niet meer kunnen tegenhouden. Waarom blijft het toch zo stil hierover, vraagt masterstudent internationaal recht Maurits van Es zich af.
Met wapenexport moet je voorzichtig zijn. Zo werden wapens die Frankrijk aan Saudi-Arabië leverde uiteindelijk – met medeweten van de Fransen – in de oorlog in Jemen ingezet. Vanwege dit risico levert Nederland principieel geen wapens aan Saudi-Arabië. Maar daar komt misschien verandering in: Nederland staat op het punt een Duits-Frans-Spaans wapenverdrag te tekenen dat de exportbeslissing hierover uit handen geeft.
Het demissionaire kabinet wil dit verdrag tekenen om de Europese wapenindustrie te stimuleren. Door toenemende mondiale spanningen lijkt nauwere defensiesamenwerking met Europese bondgenoten niet eens zo’n gek idee. Tenzij toetreding tot het verdrag gepaard gaat met verlies van grip op onze wapenexport en mogelijke betrokkenheid bij schendingen van mensenrechten en internationaal oorlogsrecht. De alarmbellen zouden moeten afgaan, maar het blijft ijzingwekkend stil.
Nederland is de elfde grootste wapenexporteur ter wereld
Best gek, als je bedenkt dat het Haagse gerechtshof onlangs Nederland gebood te stoppen met het leveren van F-35-onderdelen aan Israël. De rechter oordeelde dat Nederland door veranderende omstandigheden in Israël wel verplicht is te controleren of het leveren van wapens nog in lijn is met internationaal recht. Maar precies dit wordt lastiger als Nederland toetreedt: het verdrag streeft naar een gezamenlijk toetsingskader voor wapenexport. Hiermee verliest Nederland zijn autonomie om export van wapenonderdelen te toetsen aan de Europese wapenexportcriteria. Daarbij wordt democratisch toezicht nagenoeg onmogelijk, omdat het voor de Tweede Kamer moeilijk wordt om zicht te houden op de exportbeslissingen.
De Nederlandse wapenindustrie produceert voornamelijk kleine wapenonderdelen. Daar is Nederland dan ook erg goed in: wij zijn de elfde grootste wapenexporteur ter wereld. Onderzoek laat zien dat ook export van kleine, minder dodelijke wapens kan bijdragen aan wereldwijde mensenrechtencrises. Dit brengt voor Nederland een grote verantwoordelijkheid met zich mee.
Hoewel de toekomstige verdragslanden zich vaak goede Europese bondgenoten tonen, houden Frankrijk en Spanje er wezenlijk andere wapenexportstandaarden op na. Denk aan de Franse wapens die in Jemen belanden. Ook Duitsland levert als trouwe bondgenoot wapens aan Israël – wat Nederland volgens de rechter niet meer zomaar mag.
Nederland is maar wat snel bereid haar wapenexportstandaarden te verlagen
In aanloop naar toetreding tot dit verdrag liet het kabinet alvast aan de Kamer weten dat het door Nederland gehanteerde criterium van ‘presumption of denial’ heeft losgelaten. Volgens dit principe levert Nederland aan een aantal landen alleen wapens onder de voorwaarden dat deze landen kunnen bewijzen dat deze niet worden ingezet in een bepaald conflict. Zo leverden wij alleen wapens aan Turkije onder de voorwaarde dat die niet werden ingezet in het conflict in Noord-Syrië.
Het loslaten van dit principe laat zien dat Nederland maar wat snel bereid is haar wapenexportstandaarden te verlagen om toe te mogen treden tot het verdrag, terwijl we altijd een van de braafste jongetjes van de Europese klas waren: Nederland stond in 2021 volgens onderzoek van Small Arms Survey nog wereldwijd tweede op de lijst van meest transparante wapenexporterende landen. Deze omwenteling zegt veel over de veranderende tijdgeest. Maar wapenexport is een precaire zaak en moet kritisch worden gevolgd. Dat vraagt om transparantie en medezeggenschap én om een publiek debat.
Sommige kritische Kamerleden deden een poging en riepen in moties op om ook binnen het verdrag vast te blijven houden aan onze eigen exportstandaarden. De demissionair minister van buitenlandse handel bleef echter hameren op het grote belang van toetreding, en daarmee om een zo weinig mogelijk kritische verdragspartner te zijn.
Toch kun je je afvragen in welke mate het verdrag bijdraagt aan vergroting van de Europese defensiecapaciteit. Wapenexport naar andere lidstaten wordt immers niet makkelijker, export naar buiten de Unie wél. Daarmee lijkt het verdrag meer op een economische stimulans voor onze wapenproducenten dan op een middel om de Europese defensie aan te sterken. Vanwege een voornamelijk economische stimulans betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen? Dat lijkt mij een beetje ophef wel waard.