Zoek op
Sluit dit zoekvak.

Nederland en feministisch buitenlandbeleid: kansen voor vooruitgang

Foto: Ministers Wopke Hoekstra en Liesje Schreinemacher, Wikimedia Commons

 

In 2014 werd Zweden het eerste land ter wereld dat feministisch buitenlandbeleid (FBB) implementeerde. Verschillende landen volgden, en op 13 mei 2022 lieten ook minister Wopke Hoekstra (CDA) en minister Liesje Schreinemacher (VVD), weten dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich expliciet in ging zetten voor FBB. Een jaar later kondigde het Ministerie aan dat het beleid onder andere in praktijk is gebracht door middel van het benadrukken van seksueel geweld als een oorlogsmisdaad tijdens de ‘Ukraine Accountability Conference’ en door middel van consultaties voor medewerkers om mee te denken over FBB. Alhoewel hierdoor wezenlijke stappen zijn gezet richting gendergelijkwaardiger buitenlandbeleid, is ook gebleken dat het einddoel nog ver buiten zicht is. Dit artikel beschrijft daarom vier punten waarop het huidige Nederlandse FBB zich kan en moet ontwikkelen, zodat het de idealen die het onderschrijft beter kan realiseren.

 

Intersectionaliteit 

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken definieert FBB als beleid dat staat voor “het beschermen van mensenrechten en het bevorderen van betekenisvolle deelname van vrouwen en LHBTIQ+ personen aan besluitvorming,” en het beschikbaar stellen van de middelen die daarvoor nodig zijn binnen lokale contexten. Het Ministerie erkent terecht dat bepaalde bevolkingsgroepen zwaarder lijden onder genderongelijkheid, bijvoorbeeld door middel van het uitlichten van de extra last LHBTIQ+-personen hiervoor dragen. Daarnaast noemt het de term ‘intersectionaliteit’ in een voetnoot. Desalniettemin ontbreekt een écht intersectionele aanpak in de praktijk, waarin wordt ingezien hoe verschillende vormen van discriminatie en marginalisatie structureel op elkaar inwerken en zo ook bijdragen aan genderongelijkheid.  

Die intersectionele aanpak van feministisch beleid is meer dan nodig, aangezien vrouwen en leden van de LHBTIQ+-gemeenschap onderling verre van gelijkwaardig behandeld worden. FBB zou kosten wat het kost moeten vermijden dat vrouwen worden gepresenteerd als een homogene groep met gelijksoortige ervaringen en perspectieven.

Zo hebben vrouwen van kleur significant meer te maken met seksueel geweld, negatieve stigma’s, en onderrepresentatie. Dit geldt des te meer voor vrouwen van kleur die deel uitmaken van de LHBTIQ+-gemeenschap. 

Om deze reden is het belangrijk dat de onderdrukking van vrouwen, hetgeen wat FBB aan wenst te pakken, ook in verbinding wordt gebracht met andere vormen van onderdrukking, zoals racisme, transfobie, leeftijdsdiscriminatie, en validisme. Daarom dient het Nederlandse FBB, een intersectionele vorm van feminisme te hanteren, en dient het, wanneer het zich hard maakt voor vrouwelijke representatie, zich ook af te vragen welke vrouwen er nu echt gepresenteerd worden.

 

Bottom-up feminisme

Wanneer deze vraag wordt gesteld, is het ook belangrijk om aandacht te hebben voor de maatschappelijke posities waaruit gerepresenteerde vrouwen vandaan komen. 

Het Nederlandse FBB richt zich sterk op vrouwen in besluitvormingsposities, vrouwelijk ondernemerschap, en financiële ondersteuning. De praktijk leert dat dit soort inspanningen vooral gunstig zijn voor vrouwen die al behoorlijk geprivilegieerd zijn. Daarbij kunnen vrouwen in besluitvormende posities alsnog bijdragen aan institutionele onderdrukking van andere vrouwen, maar op een stuk minder zichtbare wijze, aangezien een hoog gehalte vrouwelijke representatie kan suggereren dat ‘het probleem al is opgelost’. 

Daarom dienen de inspanningen van FBB voor vrouwelijke representatie toereikend te zijn voor diverse lagen van de bevolking, in plaats van enkel voor hen die voldoende kapitaal hebben om een rol in besluitvormingsorganen te kunnen bemachtigen. Door middel van een ‘bottom-up’ aanpak, worden middelen ook toegekend aan lokale gemeenschappen en bevolkingsgroepen die minder gehoord worden, zoals inheemse groepen.

 

Een feministisch concept van veiligheid en vrede

Naast een feministisch concept van intersectionaliteit en representatie, is er voor het Nederlandse FBB ook veel ruimte voor verbetering omtrent het hanteren van een feministisch concept van veiligheid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken lijkt namelijk niet voldoende te erkennen dat ook beleid omtrent veiligheid een belangrijke tak van een feministisch pleidooi omtrent internationaal beleid is.

Als het in de internationale politiek om veiligheid draait, gaat het namelijk maar al te vaak over het beschermen van de staat en zijn fysieke grenzen tegen interstatelijk geweld aan de hand van het maximaliseren van militaire macht. Feministische veiligheidsstudies stellen daarentegen dat in niet alleen de staat, maar ook mensen, groepen en gemeenschappen (on)veilig kunnen zijn en daarom in concepties van ‘veiligheid’ moeten worden meegenomen. Ze definiëren deze veiligheid niet alleen in fysieke termen, maar ook in emotionele, economische, culturele en ecologische termen. Door te verbreden wat veiligheid betekent en wie ermee te maken heeft, benadrukken ze de onzekerheden van gemarginaliseerde, onderbelichte en vaak vrouwelijke bevolkingsgroepen. Deze onzekerheden variëren van structureel geweld, zoals seksueel en huiselijk misbruik, tot ecologische onveiligheid, zoals de vernietiging van habitats en de exploitatie van hulpbronnen. 

Deze benadering van veiligheid heeft ook consequenties voor wat het concept van vrede nou eigenlijk inhoudt. Voor feminisme in internationale politiek betekent het dat staten, individuen en maatschappelijke groeperingen een vredescultuur creëren die niet alleen oorlog uitsluit, maar ook een einde maakt aan vormen van structureel geweld die het individu beperken in zijn mogelijkheden. Terwijl zogenoemde ‘negatieve vrede’ alleen gericht is op de afwezigheid van geweld, omvat het feministische concept van ‘positieve vrede’ ook de afwezigheid van sociaal onrecht en structureel geweld.

 

Beleidscoherentie

Een kritische lezer kan opvallen dat het geheel van de bovengenoemde wensen – een intersectionele aanpak, rechtvaardige representatie, én het hanteren van een feministisch concept van zowel veiligheid als vrede – wellicht ietwat ambitieus is voor slechts deze tak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. En dat is correct, want, wat een kritische lezer hopelijk ook zal opvallen: deze idealen kunnen niet alleen gerealiseerd worden door Buitenlandse Zaken, maar moeten ook aangevuld worden door andere beleidsterreinen. De manieren waarop buitenlandbeleid écht feministisch kan zijn, zijn enkel mogelijk wanneer al het beleid dat buitenland beïnvloedt, dus niet alleen dat van Buitenlandse Zaken, een feministische aanpak hanteert. 

Als onderdeel van het FBB heeft minister Schreinemacher bijvoorbeeld gepleit voor “de cruciale rol van vrouwelijk leiderschap in klimaatactie en het belang van financiering voor organisaties die door vrouwen worden geleid”. Het zou alleen weinig effect hebben als het Ministerie van Buitenlandse Zaken hier financiële steun voor geeft, terwijl Nederland aan de andere kant doorgaat met het uitbuiten van grondstoffen, waardoor klimaatactie in de eerste plaats nodig is. Ook zal het aanmoedigen van vrouwelijke representatie geen wonderen doen, wanneer het merendeel van vrouwen in het globale Zuiden alsnog structureel worden onderdrukt door de internationale economische ongelijkheid waar Nederland aan bijdraagt, onder andere aan de hand van het steunen van multinationals, uitstoot van broeikasgassen, en belastingontwijking. Een sprekend voorbeeld hiervan is de manier waarop de Nederlandse markt bijdraagt aan het schenden van vrouwenrechten door middel van haar bijdrage aan de palmolie-industrie in het globale Zuiden.

Daarnaast is de geloofwaardigheid van feministisch buitenlandbeleid wankel, wanneer binnenlandbeleid soms schrijnend ver van feministisch is. Denk aan de Nederlandse situatie rondom opvang van (LHBTIQ+-)asielzoekers, cijfers van seksueel geweld, ongelijkheid in onbetaald werk, en femicide, om slechts een aantal voorbeelden te noemen.

Het introduceren van feministisch buitenlandbeleid is een positieve stap geweest, maar het beleid heeft nog een lange weg te gaan, mits het echt geloofwaardig wil zijn. In dit najaar brengt het Ministerie van Buitenlandse Zaken een handboek voor fbb uit. Hierbij is een intersectionele, bottom-up en allesomvattende vorm van feminisme vereist, in plaats van een wat afgezwakte versie daarvan die wellicht verteerbaarder is geweest voor het rechtse tweetal dat het in 2021 introduceerde. Voor de toekomst is een systematische inspanning nodig, waardoor een feministische aanpak verder gaat dan de oppervlakte en daadwerkelijk integraal, structureel, en rechtvaardig gehanteerd wordt. Feministisch buitenlandbeleid moet geen compromis, maar een vereiste zijn.