Zoek op
Sluit dit zoekvak.

De Afrikaanse COP: is er nog hoop voor klimaatsolidariteit?

Een domper vlak voor het begin van de 27e klimaattop (COP27): het gaat slecht met het uitvoeren van de klimaatdoelen in Nederland. Dat was de conclusie van de Klimaat- en Energieverkenning 2022 van het PBL. En niet alleen voert het Kabinet haar plannen niet goed uit, de bestaande plannen zijn überhaupt niet genoeg om aan het Nederlandse klimaatdoel voor 2030 te kunnen voldoen. “Daardoor is de afstand tot het doel in het afgelopen jaar groter geworden, terwijl de tijd om het doel te halen korter wordt”, aldus het PBL.

Op mondiaal niveau zijn de klimaatcijfers niet positiever dan in Nederland. Sterker nog, zoals in alle voorgaande jaren ook het geval was, lijkt de klimaattop, die afgelopen zondag begon in Sharm El Sheikh, Egypte, urgenter dan ooit. Op de tweede dag van de COP hield VN Secretaris-Generaal Guterres een emotionele speech. “We zitten op de snelweg naar de klimaathel, met de voet op het gaspedaal” waarschuwde hij, en riep op tot een “climate solidarity pact” om te voorkomen dat we afstevenen op een “collective suicide pact”. De gevolgen van klimaatverandering worden steeds duidelijker zichtbaar, met name in ontwikkelingslanden. Vanwege de locatie, maar ook omdat actie voor deze landen niet langer uitgesteld kan worden, wordt de COP27 hoopvol de ‘African COP’ genoemd.

 

Een einde aan fossiele exportsubsidies?

De teleurstelling van het niet voldoen aan op eerdere klimaattoppen gemaakte afspraken lijkt inmiddels ook een jaarlijks terugkerende emotie. Tijdens de klimaattop vorig jaar in Glasgow heeft Nederland, onder grote maatschappelijke druk, de COP26-verklaring ondertekend. Hierin zegden ondertekenende landen toe per eind 2022 te stoppen met exportkredietverzekeringen (EKV’s; verzekeringen waarvoor de overheid garant staat) voor fossiele projecten in het buitenland. Eerder werd in 2013 en in het klimaatverdrag van Parijs (2015) al beloofd om na 2020 geen subsidies meer te verlenen die leiden tot schade voor het milieu. De EKV’s bleven daarna een soort ‘geitenpaadje’, maar de COP26-verklaring poogde hier een einde aan te maken.

Vanuit de Nederlandse staatskas wordt de fossiele sector jaarlijks met 8,3 miljard euro gesteund. Daarvan gaat 2,9 miljard euro naar fossiele projecten in het buitenland via ontwikkelingsbank FMO en de Nederlandse verstrekker van EKV’s, Atradius DSB. Niet alleen zijn fossiele projecten extreem schadelijk voor het klimaat, ze gaan ook regelmatig gepaard met mensenrechtenschendingen, gewapende conflicten en milieuvervuiling in de regio van deze projecten, zoals bijvoorbeeld in Mozambique – waar we eerder al over schreven.

Er zou dus per 1 januari 2023 definitief een einde komen aan EKV’s voor fossiele projecten. In de internationale klimaatstrategie werd echter al voorgesorteerd op uitzonderingen op deze beslissing, en afgelopen week werd duidelijk dat Nederland tóch nog nieuwe investeringen gaat doen in fossiele projecten ‘omwille van leveringszekerheid’. Ook wordt de overgangsperiode met een jaar verlengd, tot eind 2023. Nederland is de enige van de Glasgow-ondertekenaars die tot nu toe een uitzondering heeft gemaakt, en samen met België ook de enige die een overgangsperiode hanteert. Ruttes oproep vorig jaar tot ‘actie, actie, actie’, blijkt dus  niets meer dan loze woorden.

 

Klimaatfinanciering & beleidsincoherentie

Zoals in de introductie al genoemd, worden de gevolgen van klimaatverandering steeds duidelijker zichtbaar. Met name ontwikkelingslanden ervaren steeds meer en extremer de gevolgen – denk bijvoorbeeld aan de overstromingen in Pakistan afgelopen zomer – ook al dragen ze vaak nauwelijks bij aan de wereldwijde uitstoot.

Op de COP15 in 2009 werd besloten dat westerse landen samen vanaf 2020 ieder jaar 100 miljard dollar beschikbaar zouden stellen voor klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden. De teller blijft op dit moment volgens officiële cijfers steken op slechts 83 miljard. Het werkelijke bedrag ligt echter veel lager; de manier waarop klimaatfinanciering nu wordt ingestoken is onder meer problematisch omdat uitgaven worden meegeteld waar de klimaatrelevantie twijfelachtig van is. Verder is er sprake van incoherent klimaatbeleid; er gaat vele malen meer geld naar de fossiele industrie dan naar klimaatfinanciering. Waar Nederland 2,9 miljard uitgeeft aan fossiele projecten in het buitenland, draagt het 1,25 miljard bij aan klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden. Daar komt bij dat bedrijven in de fossiele industrie nauwelijks betalen voor de schade en vervuiling die ze aanrichten. Dit is dus tegenstrijdig beleid. Met de huidige plannen, zoals onder meer beschreven in de internationale klimaatstrategie, zet het kabinet een stap in de goede richting. Echter, de beloofde 1,8 miljard is onvoldoende om de schade (in ontwikkelingslanden) te herstellen, helemaal als er niet per direct gestopt wordt met fossiele exportsubsidies.

Voor de COP van dit jaar staan voor het eerst onderhandelingen over compensatie van loss and damage door klimaatverandering in ontwikkelingslanden ook op de agenda. Een belangrijke stap, want klimaatverandering richt nu al onherstelbare schade toe aan ontwikkelingslanden. Vanuit de Tweede Kamer is druk uitgeoefend op ministers Schreinemacher (Ontwikkelingssamenwerking) en Jetten (Klimaat) om zich actief in te zetten voor deze compensatie, voorlopig ogenschijnlijk zonder resultaat. Maar de COP van vorig jaar heeft laten zien dat verrassingen mogelijk zijn, alle ogen zijn dus met spanning gericht op de aanwezige regeringsleiders in Sharm-El-Sheikh. Guterres gaf al aan dat het succes van deze top voor hem wordt bepaald door het succes van de loss and damage onderhandelingen.

 

Hoop op een ‘Afrikaanse COP27’

Er is geen tijd meer voor een zachte overgang naar fossielvrij beleid. En ook simpelweg de thermostaat lager draaien – een oproep van de Minister voor Klimaat en Energie – is niet meer genoeg. Er moet nu drastisch anders gehandeld gaan worden. Daarnaast is het belangrijk dat degenen die het zwaarst getroffen worden door klimaatverandering ook de grootste stem krijgen; het maatschappelijk middenveld uit ontwikkelingslanden moet actief betrokken worden in besluitvorming over de aanpak van klimaatverandering.

Het is bijna niet voor te stellen dat het kabinet de urgentie van klimaatverandering nóg niet inziet; des te onbegrijpelijker is het besluit om de uitfasering van fossiele EKV’s met een jaar te verlengen. Dit soort acties maken het moeilijk om vertrouwen te hebben in een echte doorbraak op de klimaattop, maar laten we hopen dat het inderdaad een ‘African COP’ wordt, en dat Afrikaanse landen – en andere ontwikkelingslanden – vanaf nu echt gehoord en gesteund worden.