Zoek op
Sluit dit zoekvak.

Achtergronden bij de bizarre verkiezingen in Tunesië met een opkomst van negen procent

Afgelopen zaterdag ging Tunesië voor het eerst naar de stembus sinds het uitbreken van een diepe politieke crisis tussen president Kais Saied en de Vergadering van Volksvertegenwoordigers (Majlis Nuwwab ash-Sha’b), het Tunesische parlement, anderhalf jaar geleden. De uitkomst van de verkiezingen was schokkend maar niet geheel verrassend. Slechts een kleine negen procent van het electoraat bleek zijn stem te hebben uitgebracht: de laagste opkomst ooit in de moderne politieke geschiedenis. In het licht van de crisis die het Tunesische politieke systeem inmiddels bijna twee jaar in zijn greep heeft, riepen de oppositie en de grootste vakbonden op tot een boycot van de verkiezingen. Het Tunesische volk, zo is gebleken, heeft aan die oproep massaal gehoor gegeven. Als zodanig kan het verkiezingsresultaat worden gezien als een directe volksmotie van wantrouwen tegen president Saied en zijn regering. In reactie op dit dramatische resultaat heeft de oppositie vervolgens geëist dat de president opstapt.

Een verhulde staatsgreep in de zomer van 2021

De politieke crisis in kwestie ging vorig jaar zomer van start toen Saied minister-president Hichem Mechichi ontsloeg en het parlement bevroor gedurende een periode van dertig dagen. Sinds de laatste grondwet van 2014 wordt de uitvoerende macht gedeeld door de drie hoogste organen van de Tunesische staat (parlement, premier en president), waaraan Saied een einde aan trachtte te maken. Na de premier te hebben ontslagen en het parlement (tijdelijk) buitenspel te hebben gezet, stelde hij een grondwetswijziging voor waarmee Tunesië van een semi- naar een volledig presidentieel systeem zou veranderen.

De reacties op Saied’s handelen waren zeer gemengd. Er was zowel sprake van protest tegen als protest ter ondersteuning van de machtsgreep van de president. Een van de belangrijkste partijen, het leger en de veiligheidsdiensten, koos echter de kant van de president. Zo blokkeerde, na diens aankondigingen, Tunesische ordetroepen de toegang tot het regeringspaleis, werd het parlement omsingeld en de parlementsvoorzitter, Rachid Ghannouchi van Ennahda, de toegang tot het gebouw ontzegd. Ghannouchi ontpopte zich vrijwel meteen als de stem van de oppositie, door Saied’s handelen tot couppoging te bestempelen en door een beroep te doen op “de jeugd van de revolutie” en de burgermaatschappij. Bijna vijfennegentig procent van de kiezers zou in het referendum hebben ingestemd met de door Saied voorgestelde wijzigingen. Daarmee zou de machtsdeling definitief worden beëindigd en meer onbegrensde macht bij de president komen te liggen. Het parlement kreeg slechts een adviserende in plaats van een medewetgevende en meebesturende rol.

Precies twaalf jaar na het uitbreken van de Arabische Lente

De verkiezingen van afgelopen week vonden plaats op een (al dan niet onbedoeld) symbolische datum. Precies twaalf jaar geleden op die dag, 17 december, stak Mohammed Bouazizi – een zesentwintigjarige straathandelaar – zichzelf in brand voor een overheidsgebouw in een relatief arm stadje in het Tunesische binnenland. Binnen enkele dagen zou deze extreme wanhoopsdaad in Sidi Bouzid leiden tot een golf van protest verspreid over het gehele Midden-Oosten. De Jasmijnrevolutie, zoals de revolutie in Tunesië zou worden genoemd en die culmineerde in de afzetting van Ben Ali, werd gevolgd door een periode van hoop. Terwijl grote delen van de regio in oorlog en conflict verstrikt raakten, werd Tunesië lange tijd als een van de weinige landen gezien die op succesvolle wijze het pad van de democratie en vrijheid had weten in te slaan. Wat is er in de tussentijd misgegaan – van die hoopvolle periode vlak na het vertrek van Ben Ali naar deze bange dagen van politieke impasse en (indirecte) couppogingen, waar Tunesië zich nu in bevindt?

De delicate rol van Ennahda in de politiek van Tunesië

De politieke patstelling die de Tunesische politiek en regering vandaag de dag kenmerkt, kan in belangrijke mate worden teruggevoerd op de delicate rol van Ennahda in de post-revolutieperiode. Ennahda (‘wedergeboorte’ in Arabisch) wordt vaak gezien als de meest gematigde islami(s)tische politieke beweging in de Arabische wereld. Na voorzichtig succes van Ennahda in lokale en regionale verkiezingen werd de partij in 1989 verboden. Veel leden, waaronder Ghannouchi, vluchtten naar het buitenland. Tot het uitbreken van de Jasmijnrevolutie was sprake van decennialange, strakke onderdrukking van de partij en islamisme in Tunesië in het algemeen. De politieke onrust en landelijke protesten van 2010-11 boden Ennahda de kans om weer voet aan de grond te krijgen in Tunesië. Vlak na het afzetten van Ben Ali werd Ghannouchi terug welkom geheten na een ballingschap van ruim twee decennia. Zijn partij wist snel opnieuw een positie van macht en relevantie te verwerven, na lange tijd vrijwel non-existent te zijn geweest. Op 1 maart 2011 werd Ennahda tot een legale partij verklaard, met steeds betere resultaten in de peilingen – tot grote zorg en frustratie van de secularistische partijen.

Ennahda als politieke winnaar van de Jasmijnrevolutie

De vrees van de secularisten kwam uit toen Ennahda de grootste partij werd in de eerste vrije verkiezingen in de geschiedenis van Tunesië in oktober 2011, met 89 van de 217 zetels in het Tunesische parlement. Ongeacht hoe seculier het systeem geweest is of, volgens sommigen, zou moeten zijn, voor veel Tunesiërs is hun geloof een belangrijk onderdeel van hun persoonlijke identiteit en derhalve logischerwijs ook in politieke identiteit en stemgedrag. Ondanks de sterke positie die Ennahda had weten te verwerven, was de partij zich er zeer bewust van dat Tunesië zich na het afzetten van Ben Ali in een kwetsbare fase van democratische transitie bevond. Veel partijleden vreesden de stabiliteit en veiligheid van Tunesië maar ook het eigen lijfsbehoud (gezien de gewelddadige onderdrukking van islami(s)tische partijen en organisaties door president Sisi in Egypte).

In 2014, na drie jaar met twee seculiere partijen te hebben geregeerd, accepteerde Ennahda het ‘dwingende verzoek’ van de seculiere partijen om de regering te verlaten, ondanks hun klinkende verkiezingsoverwinning. Dat had te maken met toenemende protesten en de moord op twee oppositiepolitici van seculiere partijen, waar Ennahda impliciet voor verantwoordelijk werd gehouden, omdat ze te veel ruimte zouden hebben gegeven aan islamistische radicalen. Ennahda nam vervolgens ook geen deel aan de eerstvolgende presidentsverkiezingen in 2014, maar in 2015 maakten ze wel onderdeel uit van de regering. Hoewel Ennahda een hoog percentage van de stemmen ontving, ging de partij akkoord met slechts één van de eenentwintig ministersposten. Na twintig jaar onzichtbaarheid en ballingschap koos Ennahda er dus voor zich bescheiden, terughoudend en pragmatisch op te stellen. In plaats van te kapitaliseren op de klinkende verkiezingsoverwinningen werd gezocht naar compromissen en een balans tussen de op geloof gestoelde politiek van Ennahda en de strikt seculiere benadering van de meeste andere partijen.

Geen geweld, wel grote economische problemen en politieke crises in Tunesië

Hoewel wijdverspreid politiek geweld, laat staan de ineenstorting van het Tunesische politieke systeem, is vermeden door relatief succesvol politieke cohabitatie, is ook Tunesië de laatste jaren in de (met name economische) problemen geraakt. Grote delen van het Tunesische volk zijn klaar met de politieke klasse die het land bestuurt: alle partijen, waaronder ook Ennahda, waren te veel bezig met ideologische verschillen en politieke conflicten dan met het verbeteren en hervormen van de economie in het belang van het volk. Men neemt in het bijzonder Ennahda de stagnatie en problematische economische situatie kwalijk: in de woorden van Ghannouchi zelf, “het probleem van islamisten is dat ze worden gewaardeerd als oppositie maar gehaat als machthebbers.”

Met name de staatsuitgaven en schuldniveaus zijn problematisch hoog. De Tunesische bevolking is erg afhankelijk van de staat als werkgever en subsidieverstrekker. Ook is sprake van hoge inflatie, met soms moeilijk betaalbaar voedsel tot gevolg, en hoge jeugdwerkloosheid, wat leidt tot zeer beperkt vertrouwen in de politiek onder jongeren. De soms uitzichtloze situatie leidt mensen ertoe de gevaarlijke overtocht naar Europa te wagen. Veel elementen van de revolutionaire voedingsbodem van 2010-11 lijken vandaag de dag wederom aanwezig.

De wortels van de huidige impasse, die inmiddels twee jaar duurt, liggen in 2019. Terwijl Ennahda wederom de grootste partij in het parlement werd, met tweeënvijftig zetels, werd de onafhankelijke Kais Saied in dat jaar tot president verkozen. Beide kampen hebben echter fundamenteel andere opvattingen over hoe de huidige situatie van Tunesië – zowel politiek als economisch – te benaderen. President Saied heeft voorstellen gedaan om de staatsuitgaven te drukken, door staatspensioenen, -salarissen en overheidssubsidies te verlagen of te korten – conform de aanbevelingen van de Wereldbank. Hiermee heeft hij echter de machtige nationale vakbond, de Tunisian General Labour Union (UGTT), tegen zich in het harnas gejaagd. Ennahda heeft zich solidair verklaard met de vakbond en steunt diens stakingen, ondanks de aversie die er binnen UGTT jegens islami(s)tische politiek in het algemeen en Ennahda in het bijzonder bestaat.

Ondanks deze stakingen en protesten lijkt er wel sprake van vooruitgang in de onderhandelingen tussen Saied’s regering en het IMF over het bereiken van een schuldenplan en noodlening. Een belangrijke factor hierbij is de angst in de internationale gemeenschap voor een (verdere) ineenstorting van Tunesië. Om die reden lijkt men meer bereid om Saied’s autoritaire politiek stilzwijgend te accepteren door geen politieke maar uitsluitend economische voorwaarden aan een noodlening te verbinden. Door deze opstelling maakt de internationale gemeenschap zich kwetsbaar in onderhandelingen. De Tunesische regering kan de tegenstand van de vakbonden gebruiken om het IMF te bewegen bepaalde eisen of voorwaarden af te zwakken. Beide factoren zijn uiterst problematisch en contraproductief. Zonder politieke stabiliteit en gezonde staatsinstituties zal de Tunesische economie immers nooit op duurzame wijze economisch gestabiliseerd kunnen worden.

Sinds vorig jaar zomer regeert president Saied uitsluitend per decreet. Behalve het ontslaan van premier en het buitenspel zetten van het parlement, heeft Saied ook het hoogste rechtsorgaan van het land ontbonden en succesvol de verkiezingscommissie onder zijn controle gebracht. Behalve het nastreven van consolidatie van diens macht, is het rondkrijgen van een akkoord met het IMF dus een tweede belangrijke verklaring voor Saied’s autoritaire opstelling: Ennahda vormt, samen met de UGTT, immers een belangrijk obstakel voor de implementatie van de economische hervormingsplannen van Saied. Ten slotte, een derde aspect die van belang is om Saied’s handelen te begrijpen en verklaren, is de karakteristieke en voortdurende (ideologische) spanning tussen seculiere en islami(s)tische politiek in Tunesië. Ennahda beheerste het parlement tot de president het in juli 2021 buitenspel zette. Aanvankelijk was er vanuit de seculiere (oppositie)partijen weinig verzet tegen de autoritaire neigingen en voorstellen van Saied, precies vanwege het feit dat deze acties vooral Ennahda zouden raken.

Nieuwe verkiezingswetten als laatste druppel voor de verkiezingsboycot

De invoering van nieuwe verkiezingswetten was de laatste druppel, en kan worden gezien als de directe aanleiding voor de oppositieboycot. Deze wetten draaien belangrijke vooruitgang van na de Jasmijnrevolutie terug en proberen bovendien de macht en slagkracht van georganiseerde oppositie te breken. De nieuwe verkiezingswet schrapt ten eerste de diversiteitscriteria die bepaalden dat iedere verkiezingslijst afwisselend uit een vrouw en dan een man moet bestaan. Ten tweede wordt de rol die partijen bij verkiezingen spelen geminimaliseerd: in plaats van partijlijsten zijn het lokale en regionale kandidaten die zich verkiesbaar stellen. Het is bovendien verboden voor politieke partijen om kandidaten te financieren.

De nieuwe verkiezingswet vermindert de diversiteit van de kandidaten en verslechtert de politieke vertegenwoordiging van het Tunesische volk. Van de ruim duizend personen die zich kandidaat stelden voor één van de 161 zetels, waren slechts 122 vrouw. Ook gelet op het verbod op partijfinanciering van individuele kandidaten, is het zeer waarschijnlijk dat het vooral rijke zakenlui of lokale notabelen zijn die in het Tunesische parlement terechtkomen, aangezien zij zelf al beschikken over de middelen om campagne te voeren en daarbij niet van een partij of externe financiering afhankelijk zijn. Het gevolg is dat het parlement na de verkiezingen van vorige week wordt gedomineerd door mannen – iets dat, zo wordt verwacht door analisten, waarschijnlijk leidt tot een verzwakking van vrouwenrechten in Tunesië. Daarnaast zullen de gewijzigde verkiezingswetten ervoor zorgen dat, in afwezigheid van sterke partijen die in staat zijn om parlementsleden rond bepaalde thema’s en standpunten te verenigen, het nieuwe parlement gefragmenteerd, inefficiënt en weinig slagkrachtig zal zijn. Als gevolg daarvan is het parlement waarschijnlijk niet in staat om op effectieve wijze weerstand te bieden aan de macht van de president.

In het bijzonder in landen als Tunesië die zich in een democratische transitiefase bevinden is het risicovol wanneer die prille democratie al te sterk rust op de rol van partijen. Democratische principes en participatie moeten zo veel mogelijk van onderop (bottom-up) worden gestimuleerd en ontwikkeld in plaats van opgelegd te worden van boven (top-down). Op die manier is een land in democratische transitie beter weerbaar tegen de wispelturigheid en machtswellust van individuele personen of partijen. De toekomst zal uitwijzen of datzelfde ook voor Tunesië geldt.

Ingezonden door Niels Schattevoet

Image: Flickr