De confrontaties in Den Haag tussen mensen uit de Eritrese diaspora zijn geen geïsoleerde incidenten. Soortgelijke spanningen doen zich voor in meerdere landen. Nederlandse politici pleiten voor keihard aanpakken, zonder de diepere oorzaken goed te begrijpen, in het bijzonder de rol van het dictatoriale Eritrese regime.
Onlangs liepen spanningen binnen de Eritrese diaspora uit tot gewelddadige confrontaties in Den Haag. Aanleiding was een evenement georganiseerd door aanhangers van het Eritrese regime. Vergelijkbare bijeenkomsten in vele andere landen hebben ook tot soortgelijke conflicten geleid. Sterker nog, op dezelfde dag dat geweld in Nederland losbrak, vond een soortgelijke situatie plaats in North Carolina. Maar ook voor Nederland is het geen nieuw fenomeen: onrust binnen de Eritrese diaspora kwam al eerder aan het licht in verschillende steden.
Nederlandse politici roepen op om de geweldplegers streng te straffen, of ze zelfs op te pakken en uit te zetten. Los van het feit dat dit een verwerpelijke oproep is die inspeelt op de xenofobe sentimenten in het land, is het ook kortzichtig. Het gaat hier namelijk om veel meer dan simpelweg een groepje gewelddadige relschoppers. Daarom is het van belang om een diepere blik te werpen op de oorzaak van de spanningen binnen de Eritrese diaspora wereldwijd, en vooral, de rol die het dictatoriale Eritrese regime hierin speelt.
De Eritrese politieke achtergrond
Eritrea heeft, zoals vele Afrikaanse landen, zijn grenzen te danken aan Europees kolonialisme, als gevolg van de zogeheten ‘scramble for Africa’ aan het einde van de 19e eeuw. Toen Europese machten het continent Afrika ‘verdeelden’, trokken ze namelijk kunstmatige grenzen, die, ook in Eritrea, de verschillende lokale dynamieken, zoals etniciteit, taal, en religie, compleet negeerden.
De scramble for Africa luidde daarnaast het begin van de Italiaanse kolonisatie van Eritrea in. In deze periode werden Eritreeërs gedwongen om in het Italiaanse leger te vechten, bracht Italië veepest naar het land, werd het Eritrese onderwijs geïnfiltreerd door fascistische propaganda en Christelijke missionarissen, en zette Italië verschillende etnische groepen bewust tegen elkaar op.
Inmiddels had Mussolini Eritrea onderdeel gemaakt van ‘Italiaans-Oost Afrika’. Na de ondergang van Italië in de Tweede Wereldoorlog, en een periode van Brits mandaatschap, besloten de Verenigde Naties in 1952 om Eritrea deel uit te laten maken van het Keizerrijk Ethiopië. Hiermee werd de uitgesproken wens voor onafhankelijkheid van de Eritreeërs compleet genegeerd.
Het leidde tot een dertigjarige Eritrese Onafhankelijkheidsoorlog van 1961 tot 1991. De strijd werd gevoerd tegen het Ethiopische leger door twee onafhankelijkheidsbewegingen – het Eritrean Liberation Front (ELF) en de Eritrean People’s Liberation Front (EPLF) – die bovendien onderling ook vochten.
Uiteindelijk won de EPLF geleid door Afewerki. De onafhankelijkheidsbeweging werd de enige politieke partij (de People’s Front for Democracy and Justice, PFDJ) van Eritrea en Afewerki werd de leider van het land. Zijn grip op de Eritrese maatschappij werd daarnaast in 1998 versterkt, toen het land in een grensoorlog met Ethiopië verstrengeld raakte.
Onderdrukking door de Eritrese dictatuur – binnen én buiten haar landsgrenzen
Afewerki en zijn partij zijn tot op de dag van vandaag aan de macht. Onder deze heerschappij is Eritrea een van de minst vrije landen ter wereld. Zo is er geen sprake van een parlement, een grondwet, vrije media, vrijheid van meningsuiting, een onafhankelijke rechtsspraak, religieuze vrijheid, politieke activiteit, of kritiek op het regime. Daarnaast geldt er een strenge dienstplicht, die voor ongedefinieerde tijd verlengd kan worden, soms wel tot 10 jaar. Om af te rekenen met minderheden, (vermoedelijke) oppositie, en Eritreeërs die proberen te vluchten, is er een hoog gehalte van lange gevangenisstraffen, martelingen, detenties, moorden, en vervolgingen.
De controle die Eritrea op zijn burgers uitoefent beperkt zich niet tot binnen zijn grenzen. Ook de diaspora is hier slachtoffer van. Zo geeft het regime trainingen om jongeren in de diaspora te mobiliseren. Daarnaast hanteert Eritrea een ‘diasporabelasting’, die de Eritrese diaspora wereldwijd onder druk zet om twee procent van hun inkomen af te staan. Bij ongehoorzaamheid wordt bijvoorbeeld gedreigd met geweld richting hun familieleden die in Eritrea zijn. Soortgelijke onderdrukking is ook in Nederland zichtbaar. Christopher Houtkamp, verbonden aan Clingendael, stelt dat Eritrea “vrij hoog in het spectrum” zit met betrekking tot buitenlandse beïnvloeding waar ook geweld bij betrokken is.
Eritreeërs die de dictatuur zijn ontvlucht zeggen dat zij in de gaten gehouden, geïntimideerd, en bedreigd worden door het Eritrese regime, maar ook door Eritreeërs die al eerder geëmigreerd zijn. Deze oudere Eritreeërs zijn niet gevlucht voor de dictatuur, maar in de oorlogsperiode van de jaren 80 en 90 die voorafging aan Eritrea’s onafhankelijkheid. In de oorlog tegen bezetter Ethiopië waren zij, deels door mobilisatie, nationalistische aanhangers van de Eritrese onafhankelijkheidsbeweging, de beweging waaruit de huidige dominante partij is voortgekomen. Zij, maar ook hun kinderen, voelen zich daardoor relatief vaker verbonden met het regime en hun geboorteland. Ze associëren de dominante partij sterker met de Eritrese bevrijding dan jongere generaties.
FMS sprak met Eritrea deskundige Binyam Andebrhan. Hij komt uit Eritrea en zet zich in voor de begeleiding van vluchtelingen. Volgens Andebrhan is de historische steun voor de Eritrese onafhankelijkheidsbeweging voor een deel van de diaspora een fundamenteel onderdeel geworden van hun sociale leven en identiteit. Dit nationalisme wordt des te meer versterkt wanneer deze vluchtelingen geen ‘thuis’ in Nederland kunnen vinden, legt hij uit. De reden dat Eritrese vluchtelingen die het regime aanhangen ‘dan niet gewoon terugkeren naar Eritrea’, zoals politici soms suggereren, is simpelweg dat zij al decennialang in een ander land wonen, en daardoor een carrière en gezin hebben opgebouwd. Daarnaast zijn hun kansen om een stabiel leven op te bouwen in Eritrea vrij laag. Andebrhan: “Ook zij weten dat zij het in Eritrea niet kunnen redden als zij teruggaan. Sterker nog, Eritreeërs die na de onafhankelijkheid teruggingen naar Eritrea zijn, op een aantal na, allemaal teruggekeerd naar Nederland.”
Deze oudere generaties clashen vaker met de nieuwere stroom van Eritrese vluchtelingen, die de misstanden van Afewerki’s beleid zelf hebben ondervonden – en ontvlucht. Deze kloof zorgt voor wereldwijde spanningen binnen de Eritrese diaspora. Tegelijkertijd is het, zoals Binyam Andebrhan aangeeft, belangrijk om op te merken dat deze twee groepen slechts een deel zijn van de Eritreeërs in Nederland, en niet de volledige gemeenschap representeren.
De motivatie achter pro-regime feesten
Een van de manieren waarop het Eritrese regime zijn diaspora wereldwijd onder controle probeert te houden is het organiseren van culturele evenementen, zoals feesten en festivals, waarbij vertegenwoordigers van het regime aanwezig zijn. Deze bijeenkomsten dienen om geld van de Eritrese gemeenschap in te zamelen, propaganda te verspreiden, aanwezigen onder druk te zetten, en te dreigen met strenge maatregelen bij ongehoorzaamheid. Alhoewel deze evenementen vaak worden gelabeld als ‘cultureel’, zijn ze dus eerder van politieke en repressieve aard. Zo omschrijven gevluchte Eritreeërs dat de festivals aanvoelen als een bedreiging en een verheerlijking van de dictatuur.
De bijeenkomst in Den Haag werd door de pro-regime organisatoren, die zich voordoen als ‘culturele gemeenschap’, daarentegen omschreven als een cultureel ‘nieuwjaarsfeest’. Dit label is allesbehalve accuraat, vertelt Binyam Andebrhan: “De bijeenkomst was georganiseerd om de Slag om de kuststad Massawa tegen Ethiopië in 1990 te herdenken en te vieren.”
Het evenement zou dan ook gekenmerkt zijn door politieke leuzen, het innen van belasting, en het bedreigen van gevluchte Eritreeërs die anti-regime zijn. “Alle aanwezigen droegen een shirt waar ‘Sheabia forever’ opstond (Sheabia is de Arabische benaming voor EPLF). Het was geen gezellige bijeenkomst. Het was georganiseerd door het regime,” aldus Andebrhan.
Deze evenementen zorgen wereldwijd voor groeiende weerstand onder Eritrese migranten. Zij organiseren daarom ook geregeld tegendemonstraties en verstoringen, of proberen de bijeenkomsten te laten verbieden, meestal zonder succes. Zo is er sinds 2022 een verband ontstaan, genaamd Brigade Nhamedu, bestaande uit jonge Eritreeërs die gevlucht zijn voor de dictatuur en zich uitspreken tegen de lange arm van Eritrea. Deze jongeren dragen vaak trauma’s door hun ervaringen met politieke vervolging en hun vlucht uit Eritrea.
Ook in Den Haag kwam deze groep in opstand tegen het pro-regime evenement. De locatie van het feest werd lang geheimgehouden, waardoor het voor de oppositie onmogelijk werd gemaakt om een demonstratie te organiseren. Daarnaast werd er geen gehoor gegeven aan hun verzoeken om de bijeenkomst te verbieden. Uiteindelijk wisten de, inmiddels aanzienlijk gefrustreerde, tegendemonstranten de ontmoetingsplaats alsnog te vinden, en kwam het tot een confrontatie.
De rol van gewelddadige confrontaties
Binyam Andebrhan vertelt dat lang niet alle Eritrese vluchtelingen die actie willen voeren tegen pro-regime evenementen gewelddadig zijn georganiseerd. Velen komen op de bijeenkomsten af om vreedzaam te demonstreren. Waarom leiden de pro-regime evenementen en tegendemonstraties dan toch zo vaak tot openbaar geweld?
Het Eritrese regime traint en stuurt een paramilitaire organisatie, genaamd ‘Eri-Blood’ aan. Volgens Eritrea-kenner Mirjam van Reisen worden deze knokploegen strategisch ingezet bij pro-regime evenementen om incidenten met tegenbetogers, die meestal vreedzaam willen protesteren, uit te lokken.
Volgens Binyam Andebrhan was de situatie in Nederland echter genuanceerder, omdat sommige tegendemonstranten van Brigade Nhamedu wel degelijk geweld initiëren, en Eri-Blood eerder een bewakende dan provocerende rol speelt bij pro-regime evenementen. Het is hierbij volgens hem belangrijk te realiseren dat aanhangers van Brigade Nhamedu voor een groot deel jongeren zijn die het heel hun leven enorm moeilijk hebben gehad en daarnaast vastlopen in Nederland. De frustratie die zij, terecht, voelen bij propagandistische, bedreigende, en intimiderende pro-regime evenementen, wordt des te meer gevoed wanneer de politie, zoals 17 februari het geval was, zo’n sterke rol speelt in het beschermen van deze bijeenkomsten, bijvoorbeeld door de locatie geheim te houden. Dit werd bewerkstelligd door de sterke lobby-invloed van de organisatoren van het evenement, die zich richting de media en politiek laten vertegenwoordigen door Myra Koomen, een omstreden oud-CDA kamerlid.
Afgezien van wie het initieert: het geweld werkt het regime in de hand. De Eritrese regering heeft er baat bij als de oppositie wereldwijd een slechte naam krijgt. Het vijandige beeld dat wordt gecreëerd van Eritrese migranten in een land als Nederland, ontmoedigt dissidenten ook om te vluchten naar Europa. Daarnaast kan de buitenlandse oppositie ‘monddood’ worden gemaakt, wanneer ze door de politie, rechter, en politici in kaart worden gebracht in hun land van verblijf. Dit lijkt ook in Nederland het geval te zijn.
Het dictatoriale droomscenario zou helemaal compleet zijn als de oppositieleden worden teruggestuurd naar Eritrea, om daar met ze af te rekenen. Het “oppakken en uitzetten” van deze migranten – à la Wilders – zou dus het Eritrese dictatoriale regime volledig zijn zin geven. Daarom merkt Binyam Andebrhan ook op dat deze potentiële maatregel niet in overeenstemming met de rechtsstaat is.
Hoe nu verder?
In Nederland werd snel naar de Brigade Nhamedu gewezen als centraal probleem, in plaats van ‘de lange arm van Eritrea’ zelf. Dit narratief werd onder andere gevoed door de Eritrese ambassadeur en Myra Koomen, uit naam van de pro-regime organisatoren van de bijeenkomst.
Rechtse politici lijken dit narratief te hebben overgenomen, waarin de escalatie ten onrechte wordt afgeschilderd als een neutraal nieuwjaarsfeestje dat eenzijdig verstoord werd door een wraakzuchtige, en irrationele groepering. Koomen beweert zelfs dat de groepering bestaat uit Ethiopiërs, en niet Eritreeërs. De meerderheid van de Tweede Kamer heeft dan ook haar steun uitgesproken voor een onderzoek naar Brigade Nhamedu. Verschillende partijen, waaronder NSC, overwegen zelfs een verbod. Deze aanpak heeft niet genoeg oog voor de achtergrond en beweegredenen van deze beweging.
Veel leden van de Eritrese diaspora vragen juist om een verbod op de intimiderende pro-regime evenementen, aangezien het hier gaat om ongewenste buitenlandse inmenging die de veiligheid en rechten van Eritrese diaspora onder druk zetten. Binyam Andebrhan wijst erop dat een verbod niet altijd even makkelijk is uit te voeren, aangezien er hiervoor concreet bewijs moet zijn dat deze evenementen de wet overtreden, zonder dat de vrijheid van vereniging onder druk wordt gezet.
Hoe moet de lange arm van Eritrea, en daarmee deels ook de gewelddadige reacties daarop, dan aangepakt worden? PvdA en GroenLinks pleiten al sinds 2019 voor een meldpunt voor mensen die in Nederland onder druk staan van de lange arm uit hun land van oorsprong. Dit wordt helaas tegengewerkt door rechtse partijen. De kennis over de misstanden van het Eritrese regime en de Eritrese beïnvloeding in Nederland is er. “Over de lange arm van het regime is al veel onderzocht en bekend, ook in de Nederlandse politiek. De regering durft het alleen niet aan om maatregelen te nemen,” aldus Andebrhan. Volgens hem blijft Nederland, net als veel andere Europese landen, samenwerken met het Eritrese regime vanuit eigenbelang, met name om de vluchtelingenstroom in te perken. Zo heeft Nederland niet de diasporabelasting verboden, zoals Denemarken en Canada wel hebben gedaan.
Een van de maatregelen die landen zoals Nederland daarnaast zouden kunnen nemen is het sluiten van Eritrese ambassades, die als instrument fungeren voor Eritrea’s controle op zijn diaspora. Alhoewel Andebrhan dit als een symbolisch veelzeggende maatregel ziet, kaart hij aan hoe het sluiten van de Eritrese ambassades niet direct pro-regime mobilisatie en steun aanpakt. Hiervoor kan het volgens hem ook van toepassing zijn om, idealiter op Europees niveau, toegang te ontzeggen aan hoge functionarissen en artiesten die door het Eritrese regime voor propagandistische en haatzaaiende doeleinden naar landen met veel diaspora worden gestuurd.
Ook suggereert Andebrhan dat er meer aandacht geschonken moet worden aan het inburgeren, begeleiden en ondersteunen van Eritrese vluchtelingen. Veel van hen, in zowel oudere als jongere generaties, hebben moeite hun plek te vinden in Nederland. Voor de oudere, meer nationalistische, generaties zou meer ondersteuning ervoor kunnen zorgen dat zij minder snel getrokken worden door Eritrese propaganda. Voor de jongere generaties kan dit ertoe leiden dat zij minder vatbaar zijn voor provocaties om geweld te gebruiken.
Zonder deze maatregelen zullen diasporagemeenschappen het slachtoffer blijven van intimidatie en zal de chaos van 17 februari alleen nog maar vaker voorkomen.