Foto: MINUSMA troops in 2018 (source: Flickr)
In de afgelopen jaren zijn er in verschillende landen in de Sahel staatsgrepen gepleegd. Tegelijkertijd is een VN-vredesmissie mislukt en verslechtert de veiligheidssituatie van de bevolking. Minder nadruk op militaire middelen en een hernieuwde focus op ontwikkelingssamenwerking kan uitkomst bieden.
Eind juli van dit jaar vond een staatsgreep plaats in Niger. President Bazoum werd afgezet door het leger en tot op de dag van vandaag staat het land in West-Afrika nog altijd onder militair bewind. Het afzetten van een democratisch gekozen leider was tegen het zere been van Westerse mogendheden zoals oud-kolonisator Frankrijk en de Europese-Unie (EU) als geheel, maar ook de Verenigde Naties (VN) spraken zich hier negatief over uit. Deze coup in Niger moet echter niet beschouwd worden als op zichzelf staand. In de afgelopen vier jaar hebben er zes verschillende machtsgrepen plaatsgevonden in landen binnen de Sahel, allen voormalig kolonies van Frankrijk. Voorafgaand aan Niger waren Burkina Faso en Mali allebei twee keer aan de beurt. Ook Guinee is eenmaal ondemocratisch van machthebber gewisseld.
Vertrek van VN-troepen
Deze reeks van machtswisselingen heeft veel invloed gehad op de veiligheidssituatie in de regio. Eén van de belangrijkste voorbeelden hiervan is dat het militaire bewind in Mali dit jaar heeft besloten de VN-vredesmissie MINUSMA te beëindigen, waardoor de blauwhelmen voor het einde van 2023 uit het land vertrokken moeten zijn. Toen de Malinese regering tien jaar geleden de VN om hulp vroeg en de missie door de Veiligheidsraad werd ingehamerd, was het doel om de stabiliteit en de veiligheid in Mali te bevorderen, en de Malinese bevolking te beschermen. Concreet betekende dit dat de verschillende jihadistische groeperingen, die in het noorden van Mali steeds meer de dienst uitmaakten, teruggedrongen moesten worden. Belangrijk om hier te vermelden is dat MINUSMA niet het gewenste effect heeft gehad. In plaats van aan de VN-vredesmacht heeft de Malinese regering de afgelopen jaren een grotere rol toebedeeld aan het Russische huurlingenleger Wagner om de veiligheid in het land op orde te krijgen. Waar de deelnemers aan MINUSMA zich aan strikte regels moesten houden, heeft Wagner een vrijere rol. Dit mondt echter ook uit in situaties waarin de Malinese bevolking en Wagner recht tegenover elkaar komen te staan, bijvoorbeeld wanneer burgers als vijanden worden aangezien. Echte veiligheid voor de bevolking van Mali is hierdoor nog verder weg dan het al was.
Al met al roept dit de vraag op wat een juiste reactie van de internationale gemeenschap moet zijn. Hoewel samenwerken met een ondemocratisch aan de macht gekomen militair regime ongemakkelijk is, zou het alternatief – wegtrekken uit het land en een compleet verlies van dialoog – veel schadelijker zijn voor de bevolking. Daarom is Nederland nog steeds met een ambassade en ontwikkelingssamenwerking aanwezig in het land, benadrukt de Nederlandse Sahelgezant Tijmen Rooseboom, om in dialoog te blijven en de bevolking te kunnen steunen. Als het aankomt op veiligheid en rechtstreekse samenwerking op militair vlak, zegt Rooseboom, ontstaat een dilemma.
Kees Matthijssen, gepensioneerd Luitenant-Generaal van de Nederlandse Krijgsmacht en voormalig MINUSMA-commandant, ziet ook dit dilemma. Toch ziet hij meer redenen om door te gaan met militaire samenwerking, dan ermee te stoppen. Juist door te stoppen of weg te trekken, zegt Matthijssen, laat je een leegte achter waarin de overheid van Mali zich zal wenden tot andere actoren zoals Wagner.
Mensgerichte veiligheid
Ibrahima Amadou Maïga, secretaris-generaal van RENEDEP – een organisatie voor democratie in Mali, heeft een tweeledig antwoord op het dilemma van Rooseboom. Ook Maïga vindt het van belang dat de samenwerking niet beëindigd wordt, simpelweg omdat het militaire bewind nou eenmaal de macht heeft en daardoor dingen in gang kan zetten. Daarbij, zegt Maïga, moet nooit vergeten worden dat “veiligheid” ook gaat over mensenlevens. Vaak wordt er op een abstracte manier aan “de veiligheid van een land” gedacht, terwijl het onder aan de streep specifiek moet gaan over de veiligheid van de mensen die in het land leven. Mensen willen normaal kunnen leven zonder dat ze bang hoeven te zijn voor geweld. Zij worden in ieder geval niet geholpen wanneer de internationale gemeenschap besluit militaire samenwerking te stoppen. Maïga benadrukt dat er gezocht moet worden naar compromissen, want als het land en de bevolking wordt genegeerd, leidt dit enkel tot een verslechtering van de situatie. Zowel Rooseboom, Maïga en Matthijssen zijn het erover eens dat de hulp uiteindelijk bij de burgers terecht moet komen. Als er abstract over veiligheid gedacht wordt, dan wordt het doel om de regering te helpen. Maar het helpen van de regering moet juist een middel zijn om het doel te bereiken, in dit geval de veiligheid van de inwoners van het land.
Ook waren Rooseboom en Matthijssen het erover eens dat er minder nadruk op het militaire aspect moet worden gelegd in de zoektocht naar veiligheid – denk bijvoorbeeld aan ontwikkelingssamenwerking. Militaire steun is van belang is, maar moet niet leiden naar een militaire oplossing. Het moet slechts een gedeelte zijn van een bredere, alomvattende oplossing. Hier zit dus ook een mogelijkheid voor ontwikkelingssamenwerking om een belangrijke bijdrage te leveren. Maar wat kan deze rol dan precies zijn?
Armoedebestrijding als putsch-bestrijding
Onderzoek wijst uit dat welvaart en de kans op staatsgrepen met elkaar in verband staat. Een lager welvaartsniveau maakt een land kwetsbaarder voor staatsgrepen, en een hogere welvaart beschermt een land hier juist tegen. Door middel van ontwikkelingssamenwerking en internationale armoedebestrijding kan een poging gedaan worden om de welvaart in een land te vergroten, wat dus in de regel voor minder staatsgrepen zou zorgen. Nederland heeft momenteel brede ontwikkelingsrelaties met 12 Afrikaanse landen, waaronder zowel Mali, als Niger en Burkina Faso. Het doel hiervan is om de welvaart in brede zin op te hogen. Los van de hoogte van de bedragen die naar deze landen gaan, is de keuze voor brede ontwikkelingsrelaties een goede strategie, juist ook om de strijd aan te gaan met staatsgrepen. Problematisch is het daarom dat de algemene financiële hulp van de internationale gemeenschap aan het verminderen is, en dat Nederlandse partijen als PVV en VVD ontwikkelingshulp zelfs geheel willen afschaffen. In de afgelopen 23 jaar is de ontwikkelingshulp voor landen in Afrika ten zuiden van de Sahara gedaald van 4% naar 2,5%. Een belangrijke voetnoot is dat brede ontwikkelingssamenwerking alleen maar zin heeft als het bij de bevolking terechtkomt en niet bij de regering blijft hangen. Juist dit is een extra reden om ook met de ondemocratische regeringen te blijven samenwerken, omdat dit de enige manier is waarop er nog geprobeerd kan worden om te controleren wat het eindstation van de ontwikkelingshulp is.
Geconcludeerd kan worden dat ontwikkelingssamenwerking een belangrijkere rol moet spelen bij het tegengaan van staatsgrepen – en daarmee het bevorderen van de veiligheid in de Sahel – dan het op dit moment doet. Het klinkt als een logische zet om onveiligheid te bestrijden met militaire middelen. Terwijl dit op de korte termijn misschien ook wel een goede maatregel is, is het voor een brede langetermijnoplossing veel waardevoller om te concentreren op ontwikkelingssamenwerking. Het diepere probleem in een land als Mali is namelijk dat de helft van de bevolking in extreme armoede leeft en geen toegang heeft tot onderwijs of werk. Dit creëert een vruchtbare voedingsbodem voor gewapende groeperingen. Het bestrijden van armoede bij de bevolking zorgt voor een vorm van veiligheid waarin de burgers centraal staan.
Dit artikel is gebaseerd op een gesprek tussen o.a. Kees Matthijssen, Tijmen Rooseboom en Ibrahima Amadou Maïga dat plaatsvond op de jaarlijkse Afrikadag. Het gehele gesprek kun je hier terugkijken.