Zoek op
Sluit dit zoekvak.

Na 50 jaar inzet voor een betere wereld, mag Jan Pronk zeggen: “Kijk niet weg”

In het nieuwe boek van journalist Ellen Mangnus gaat zij het gesprek aan met Jan Pronk over politiek met visie en kijken door de ogen van de ander. Er ontvouwt zich een boeiend boek dat tegelijk ook luchtig is, schrijft Bram van Leeuwen in deze recensie.

Hoe lees je de titel “Kijk niet weg”? Als oproep, bevel, of waarschuwing van een dominee, pastoor of schoolmeester? Aan het eind van de 235 pagina’s tellende terugblik op de rijke carrière van Jan Pronk en zijn visie op toekomstige ontwikkelingen in- en buiten Nederland, lees ik de goed gekozen titel als Jan Pronks niet onderhandelbare opdracht aan al zijn lezers. Nederland en Europa staan er niet goed voor. De toekomst ziet er niet rooskleurig uit, maar is gelukkig ook niet zonder hoop, als we strijdbaar zijn om een rechtvaardige wereld  tot stand te brengen, aldus Pronk na intensieve dialoog met Ellen Mangnus.

Na meer dan 50 jaar consequente, gedegen en onvermoeibare inzet voor een betere wereld, heb je recht om te zeggen: “kijk niet weg”. Wat mij betreft zelfs met opgeheven vinger.

Lange strijd tegen armoede en onrecht

Het fundament van Pronks gedrevenheid werd gelegd in de vormende jaren 50 en 60, jaren waarin de leergierige jonge “late-doorbraak-Christen” zich kon laven aan geschriften van theologen (o.a. Buskes), sociologen (Breman) en economen (Tinbergen). Hij was indertijd actief betrokken bij het gezaghebbende instituut ‘Kerk en Wereld’ en als secretaris van de Werkgroep Kerk en Ontwikkelingssamenwerking een van de afgevaardigden van de Nederlandse delegatie. In Uppsala maakte hij voor het eerst kennis met deelnemers uit Afrika, Azië en Latijns Amerika. Deelnemers die zich luid en duidelijk uitspraken over thema’s als racisme, koloniale politiek en imperialisme. Mogelijk is zijn ervaring als deelnemer aan de roemruchte wereldconferentie van de Wereldraad van Kerken in Uppsala (1968) doorslaggevend geweest om zich in zijn verdere leven letterlijk grenzeloos in te zetten voor de strijd tegen armoede en onrecht wereldwijd.

Dankzij de heldere vragen en beknopte reflecties van Ellen Mangnus ontvouwt zich een uiterst boeiend boek waarin de lezer niet alleen een beeld krijgt van de vele verantwoordelijke rollen en functies die Pronk op zich heeft genomen, maar vooral duidelijk inzicht krijgt in welke vraagstukken cruciaal zijn in onze tijd en hoe deze vraagstukken volgens Pronk met elkaar verbonden zijn. De thema’s die regelmatig op heldere en onderbouwde wijze aan de orde komen zijn armoede, uitsluiting, klimaat, geweld, onveiligheid en – en dat zou je wellicht niet verwachten van Pronk – volharding en geduld. Door vele praktijkvoorbeelden en anekdotes is dit belastende (want wegkijken mag je niet) boek tegelijk ook luchtig.

Kijken met de ogen van een ander

Naast alle waardering wil ik toch een belangrijke kanttekening maken.  De man die maar liefst drie keer minister voor ontwikkelingssamenwerking  is geweest, gaat nauwelijks in op de werkwijze van dit departement.

Zeker, Pronk steekt zijn ergernis over het optreden vanuit Nederland niet onder stoelen of banken. Zo komen de bewuste of onbewuste koloniale mentaliteit en Westerse superioriteit een aantal keren voorbij. Hij ergert zich onder andere aan de westerse vooringenomenheid van de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), die in 2010 ontwikkeling nog definieerde als “een bewuste versnelling van modernisering zoals die in het Westen is gerealiseerd vanaf de negentiende eeuw”.

De mensen waar het om gaat in internationale samenwerking, milieurechtvaardigheid en armoedebestrijding zouden, aldus Pronk,  eigenaar moeten zijn van het ontwikkelingsbeleid voor wat betreft hun land. Zij zouden in de driver’s seat moeten zitten in plaats van in de stoel van de bijrijder. Immers, nog steeds wordt – al dan niet na inspraakrondes – vanuit donorland Nederland bepaald met wie, waarvoor, en voor hoe lang wordt samengewerkt. In gesprek met Mangnus gaat het ook over de nieuwe Afrikastrategie van het kabinet. Hoewel deze nota nadruk legt op gelijkwaardigheid, wordt nog steeds de nadruk gelegd op de noodzaak om Nederlandse kennis te exporteren.

Toch blijft het “heel on-Pronkiaans”  in dit boek bij kritische opmerkingen. Dit is opvallend gezien Pronks rijke internationale ervaring, bijvoorbeeld als lid van de internationale adviesraad in de “omkering” van de medefinancieringsorganisatie ICCO. Waarom stelt hij niet dat de sector als geheel moet “omkeren”? Of in andere woorden: moet gaan “kijken met de ogen van de ander” – de titel van hoofdstuk 12. Dan maken we echt werk van dekolonisatie en inclusie. Pronk komt niet met een schets hoe dat “kijken met de ogen van de ander” gestalte kan krijgen in de ontwikkelingssector.

Meten met twee maten

Toch gaat Pronk zeker geen moeilijke kwesties uit de weg. In het een na laatste hoofdstuk (“Ziende blind”) reflecteert hij op de oorlog in Gaza. Hij wijst nadrukkelijk het “meten met twee maten” aan als oorzaak voor het verlies van de geloofwaardigheid van Nederland en van de Westerse wereld. Wij hebben moeite om te begrijpen waarom landen uit het Zuidelijk halfrond onze standpunten ten aanzien van hedendaagse oorlogen in Oekraine en Israël niet automatisch ondersteunen. Dit niet begrijpen komt voort uit ons gebrekkige vermogen te “kijken met de ogen van de ander”. Op een wel heel rake en pijnlijke wijze illustreert bijvoorbeeld Pankaj Mishra dit gelijk van Jan in zijn essay in De Groene Amsterdammer.

Voortreffelijk en tot nadenken stemmend is het nawoord van Pronk. Moedig erkent hij zijn teleurstelling en somberheid over de staat van de wereld, maar tegelijk durft hij energiek een visie neer te zetten voor een agenda voor de toekomst. “Tien over Groen” geeft tien handvatten voor de politiek en burgers. Daarmee kunnen we aan de slag. Niet wegkijken én kijken met de ogen van de ander, dan komen er politici met voldoende lef om de grote vraagstukken met succes aan te pakken. Die overtuiging is, zo lees ik dit boek, de basis van het geloof dat een rechtvaardige wereld tot stand kan worden gebracht.

Jan, ik ben er van overtuigd dat de door jou bewonderde  Willy Brand over jou zeker zou zeggen: “Jan Pronk hat sich bemueht” en zou daar bij leven en welzijn aan toegevoegd hebben: “… und bemueht sich immer noch….bitte, mach das weiterhin”!